Wacht,

 

Ik toon je

De verweerde vuist die ik maakte

Om mijn bestaan te beklinken, vingers

Die ik één voor één moest ontvouwen als

Bladeren van een roos

in een pot honing 

 

Ik ben

De open mond na de pont

Kalm bekeken

Door een bidsprinkhaan

Die zich vooroverbuigt

In mijn verdriet

 

Wacht,

 

Zeg je

Likje verf op de kozijnen

Een adem welstand door de gordijnen

Rest de vraag

Met welke lichtbundel je me spiegelt

Lieve derwisjdanser op het witte

Verenkleed