Een oor logeert

 – Rood hol, propvol, vervlogen tijd

  (Daar gaat hij, we moeten zwaaien)

  Samenvallen in elkaar, bloedbroeders

  Gangsterstreken, losse handjes – 

Op het dorp

 

Met lede ogen

Bekijk ik het sterrenstelsel

Nagalmend van heupwiegende vertraging  

Bij de hoorn van de werf

 

Ik grijp met naald en draad de toon

Stevig als onze stenen

Kozijnen, poorten, witte lijnen

Die we, kaken op elkaar

Tot heerlijkheid feliciteren

 

Ik poets mijn oren schoon

 

Als in een visioen

Zal ik op de tekentafel van de toekomst springen

Daar om een massage vragen, mijn bontgekleurde nagelriemen

Terugdringen, hongerige wolven

In hun gouden kooien dwingen

Hen temmen met een gifmonster

Uit deze grond

 

De zon is rond

Het plein weet, perfecte planeten zijn

In hun duw- smelt- bots- rol- wandelgang  

Gelijk magneten