Het glimlacht waar het kan
Solide, fier, taai
Het middelpunt van de wereld
Ligt er verlaten bij
Dankbaar wonende wentelteefjes/reuen
Weten met rente dat dit ronde punt
Hun ijkpunt is, kan zijn
Schuin wijzend naar de plattegrond die met
Een aangeboren talent voor vertedering
Groene ademvlekken blaast
Noem het een plantsoenendans hofjeskrans
De tuin als tuintje het raam een kijkgat
Wemelen in een doosje
Onder de oksel van de dijk
Ooit Europa’s vriendelijkste parel
In golvende gevelranden
Uitspringende stenen opgeruimd rechtlijnig
Geen te hoge dakrand
Guitige rivaliteit die beleefd
Achter elkaars rug sprakspreekt
Een hart dat voor de veiligheid gehorig tocht
Niet op de tong
Dit dorp ons staddeke
Zucht
Op zo’n twee centimeter van het middelpunt
Hangt een gedachte warm te bollen
Wat, als vanouds zich dan toch hecht aan
Fluïde tegenwoordigheid
De opwelling druipt zo goed als af, kleeft zich dan vast
Aan schuimende stadslust in houdbaar stoepkrijt
Met meer volharding dan de prijs
Die wonen kost