
Warm ik mijn handen aan wat geweest is
Brand ik mijn vingers aan gloeiende ramen
Als weer een jaar wisselt bij
Trots vuur, een woedende stapel bomen
De rimboe
Ik rimboer
Rimboerin
Unaniem vertwijfeld
Tussen mijn weerbarstige wenkbrauwen zie ik
Tijdloos maquettenwerk omgebouwd tot
Bonte blokken, forten waarvanuit ik plons
In het zwembad, omgeven door de bloemigste namen, Flora. Ja, ja
Verbeeld je niets, hier weten handen de weg
Zo vanzelf
Positioneerden stapels generaties zich
Op mekaar door mekaar
Tegen mekaar beukend met mekaar
Soort vindt soort, leed verweest niet
Ben ik de lijkdrager van een kalend lot
Zeg me, met welke klok draait de zon onze kant op?
Een stoet herinneringen, lichtpuntjes
Een hete liefdesnacht
Ontsnapt
De ‘nieuwe Nederlander’
Nam zijn rugzak mee uit de drek
En krijgt onze plek
Hoe dan?
Waar is onze tijd, wiens speelbal zijn we?
Hoe bezweren we de vleesboom
Van kapitaal dat ons dan linksom
Dan rechtsom (zijn wij zo dom?)
Inhaalt
Wie neemt het recht een gemeenschap te ontwrichten?
Wel eens geprobeerd beton te verkrachten op een
Springkussen?
Hoe dan?
Op zonnige dagen
Vangt mijn hart de kleuren
Grijsblauwroze
Goed gesnoeid groen
Vermoeid en
Stil voegen levens zich in de rij
Voor de maaltijd die ik voor ze heb bereid
Gelaten openen berimpelde vingers
Het huurverhogingsoffensief, da capo
Ik staar naar de gek die viereneenhalve ton betaalt
Hoe dan?